Er zijn verschillende redenen aan te voeren voor de beslissing van bedrijven om te stoppen. Rond 2000 waren dat de uitbraken van varkenspest en mond-en-klauwzeer en daarmee samenhangend het ‘gebrek’ aan investeringen door ondernemers tot circa 2006-2008. Ook eerdere varianten van stoppersregelingen speelden een rol. Paul Bens, directeur DLV Advies: “De regelingen brachten niet veel meer op dan de op dat moment geldende marktprijzen, dus nauwelijks interessant voor de grotere ondernemers. Voor kleinere bedrijven waren de regelingen wel interessant, omdat ze de waarde van de grond en de woning over hielden.”
Grote regionale verschillen
Opvallend in de ontwikkeling is het feit dat de varkenshouderijen in bepaalde kerngebieden zich niet geheel in de landelijke trend van minder en grotere bedrijven mee bewogen. Van oudsher concentreren varkensbedrijven zich op de Veluwe, in de Achterhoek, Twente, Oost-Brabant en Noord-Limburg. De reden dat met name in het zuiden de bedrijven al vroeg bovengemiddeld waren, ligt volgens Bens aan krachten in de regio in de vorm van voerleveranciers, afnemers en adviseurs die actief en innoverend zijn. Ook zijn gemeentes met bovengemiddelde varkensbedrijven altijd meedenkend geweest in met ontwikkelingsplannen. Tot 2010 speelde daarbij mee dat de regelgeving duidelijk was in wat wel of niet kon. “In gebieden met veel varkens zitten van oudsher ook de bedrijven met een goede uitgangspositie. Als een ondernemer in de buurt weet wat anderen doen, dan waren de plannen in de omgeving ook wel een stimulans om zelf door te ontwikkelen. In gebieden met veel dynamiek zie je dat dat proces ook nu doorgaat”, is de ervaring van Marc Duijf, accountmanager Food&Agri bij Rabobank Horst-Venray.
Krimp versus opschalen
Ondanks dat ondernemers in kernregio’s blijven ontwikkelen, gaat de terugloop van het aantal bedrijven na 2010 sneller dan de 10 jaar ervoor. In Barneveld, Berkelland en Hof van Twente is minder dan 80% van het aantal bedrijven van 2000 over. De varkensstapels hebben daar een omvang van 50 tot 75% ten opzichte van 20 jaar geleden. In deze regio’s was er vaak sprake van gemengde bedrijven. Bij de milieuwetgeving die vanaf 2010 speelde, kozen veel ondernemers voor doorgaan met de andere bedrijfstak.
De varkenshouderijen in Oost-Gelre zijn dusdanig opgeschaald dat er ruim een kwart meer varkens aanwezig zijn dan twee decennia geleden. Gemeente Raalte spant de kroon met een groei van de varkensstapel met 33% terwijl nog maar een derde van de bedrijven van 2000 over is. Dat is meer dan vier keer de gemiddelde varkensstapel op de bedrijven.
In het zuiden verloopt de krimp in het aantal bedrijven minder snel dan in Gelderland en Overijssel. In 2019 waren nog 28 tot 47% van de bedrijven over die ook nog eens meer dan gemiddeld groeiden. In Deurne en Asten-Heusden tussen een 3 en 5% en zelfs 41% in Venray. De bedrijfsomvang verdubbelde tot verdrievoudigde in de zuidelijke varkensgemeentes. Volgens Bens speelt hier ook in mee dat de bedrijven hier al van oudsher een bovengemiddelde omvang hadden en die bedrijven zitten nu eenmaal meer in een groeiscenario dan de kleinere bedrijven.
Ondernemers ontwikkelen door
Net als in het verleden zal het aantal bedrijven de komende jaren blijven dalen en de bedrijfsomvang groeien. “Iedere 10 jaar halveerde het aantal bedrijven, terwijl het aantal varkens redelijk op peil bleef. Ik zie niet in waarom die ontwikkeling zich nu ineens anders zou voortzetten. Het is misschien niet iets wat de omgeving altijd wil, maar de ontwikkelingskracht zit nou eenmaal bij bepaalde boeren en gemeentes”, stelt Bens. Over een eventuele krimp van de varkensstapel is Bens duidelijk: “Er komt alleen krimp in het aantal varkens met wat er aan rechten opgekocht wordt.” En daarvoor moet, zoals eerder aangegeven, een opkoopregeling sterk kunnen concurreren met de geldende marktprijzen.
Groeien of optimaliseren?
Regelgeving en het maatschappelijke beeld dat er van de sector bestaat, maken groei moeilijk. Naast de groeiers ziet Duijf een andere, steeds groter wordende groep: “Die kijken niet meer actief naar ontwikkeling door middel van groei maar zoeken het meer in optimalisatie. De trend dat ontwikkeling gelijk staat aan groei is er wel af. Dat komt ook door beperkende factoren als het vergunningstraject, stikstofbeleid en de maatschappelijke discussie.” Duijf merkt dat varkenshouders duidelijk anders in de markt staan in vergelijking met 10 tot 20 jaar geleden: “Met de opbrengstprijzen van de afgelopen 2 jaar hadden we het in voorgaande cycli druk met groeiplannen. Nu kijken bedrijven meer naar optimalisatie en worden groei-investeringen veel meer afgewogen. Tien jaar geleden werd nog geredeneerd dat een verkoopbaar bedrijf een investering waard was. Kopers waren er altijd wel. Die zijn er nu nog, maar wel met eisen.” Bens ziet ook een splitsing onder ondernemers. Een deel gaat voor de optimalisatie, maar op de plaatsen waar grote bedrijven zitten zal groei blijven. Die bovengemiddelde bedrijven onderscheiden zich in financiële kracht en ondernemingszin. Groei gebeurt steeds minder op de thuislocatie maar wel in de aankoop van bedrijven. Bens: “Gemiddeld hebben bedrijven 1,2 tot 1,3 locaties per bedrijf, ik schat dat dat over 10 jaar op minimaal 1,5 per ondernemer zit.”
Bovenstaande is een samenvatting. Het volledige artikel is verschenen op 14 juli 2020 in Boerderij Magazine.